Daar zitten we weer. Mijn vader en ik. Eind november, naast elkaar aan de eettafel met veel koffie en voor ons een wirwar aan papieren uitgespreid. De administratie heeft een extra beurt nodig.
Wanneer je een chronische ziekte hebt, kun je bepaalde zorgkosten terugvragen bij de belastingdienst. Alternatieve geneesmiddelen die niet door de zorgverzekering worden vergoed bijvoorbeeld, extra benodigde kleding, kosten voor de sportschool, geld dat je kwijt bent aan eventuele speciale voeding. Super handig. Ziek zijn en fit blijven is al duur genoeg, dus een extra steuntje in de rug is nooit weg.
Tot zover de blijheid. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet uiteraard een wildernis aan regels en cijfers worden doorgespit. Gelukkig heb ik een vader die zich thuis voelt in die wereld. Al zolang ik me kan herinneren, helpt hij mij bij mijn belastingaangifte. Dat betekent dat wij jaarlijks rond half maart – beiden laten we zaken nogal op het laatste moment aankomen. Iets met de lat hoog leggen en daardoor uitstelgedrag vertonen – een ochtend aan eenzelfde ontplofte keukentafel zitten. Gezellig is het wel. Fijn ook. Vooral wanneer alles weer is uitgerekend, in overzichtjes gepropt en het belastingformulier de digitale deur uit is. Een opgeruimd gevoel.
Mega irritant dus, wanneer anderhalf jaar later – de belastingdienst heeft blijkbaar ook last van uitstelgedrag – een brief komt met een vraag of een melding tot aanpassing. Dit betekent altijd dat ik opnieuw de papierwinkel in moet. Ofwel om antwoord te kunnen geven op hun vraag, ofwel om te controleren of hun wijziging klopt. Want ondanks hun uitstelgedrag, kan ik niet zeggen dat ze de lat tot precisie zo hoog hebben liggen.
Uit het niets hield de belastingdienst het vanaf 2010 een jaar of vijf vol mijn belastingaangifte te willen korten op mijn recht op Wajong. Omdat ik voor mijn 18e levensjaar al chronisch ziek was, ben ik vanaf die leeftijd als Wajong gerechtigde aangemerkt (inmiddels is die regelgeving anders). Aangezien ik wel volledig werkte, kreeg ik geen uitkering. Reden voor de belastingdienst om in de war te raken. Dat moest ik uitleggen. Één brief en een aantekening in het systeem volstaat niet. Dit moet ieder jaar opnieuw worden opgemerkt en weggewuifd. Prima.
Sinds ik deels ben gestopt met werken, kwam er een WIA-uitkering om de hoek kijken. Dat maakte het voor de belastingdienst duidelijker. Een jaar kon ons traditionele briefcontact worden gestaakt. Maar kennelijk werd ik als penvriendin gemist, dus kwam er dit jaar iets nieuws: een verzoek om alle ingediende zorgkosten te verantwoorden … Check. Ik kan je zeggen: ziek zijn en fit willen blijven kost naast geld, ook veel tijd. Dus wanneer er een brief komt met de vraag mijn gehele administratie van 2017 door te spitten, te kopiëren, in te scannen, te printen en aan te vullen met verklaringen en afspraakoverzichten van zes verschillende instanties, raak ik lichtelijk geïrriteerd en in paniek.
Een telefoontje naar mijn vader moet mij geruststellen. Helaas, niet het gewenste effect. De vraag blijft door mijn hoofd spoken: moet ik alle bonnen die ik heb, uitzoeken en kopiëren? Wat een werk. En vooral: ik heb niet alle bonnen … Ik weet het, alles wat met de belastingdienst te maken heeft, schreeuwt erom: ‘bewaar bonnen! Van alles wat je koopt.’ Ik niet. Moet ik werkelijk van ieder inlegkruisje en onderbroekje een bon bewaren omdat ik nou eenmaal meer last heb van ongelukjes dan gemiddeld, door de kracht die ik zet met hoesten en de antibiotica die soms een onvoorziene uitwerking heeft op mijn darmen? En alle wasmiddelen dan, die je meer gebruikt om de rotzooi op te ruimen die de voorzorgsmaatregelen weten te trotseren. Weer die paniek. Totdat ik de oplossing bedenk: ik print alle bankafschriften van 2017, arceer wat van toepassing is en stuur dat op. Het gaat tenslotte om meer dan alleen die inlegkruisjes en dan kom ik gemakkelijk aan de benodigde kosten. En mochten ze meer willen zien, sturen ze maar weer een brief. Dan kom ik graag met heel mijn hebben en houwen én mijn verhaal hun kant op. Mijn vader is het eens met mijn strategie. Een opluchting.
Na het weekend druppelt de opgevraagde informatie binnen en gaan mijn vader en ik – onder het genot van een kopje koffie – om de tafel voor een plan van aanpak. Hij de brief, ik het verzamelen van de informatie. Op mijn vaders advies geven we de belastingdienst puur wat hij nodig heeft: bewijzen voor het feit dat ik écht ziek ben en de vergoedingen niet voor niets zijn. We maken ons niet te druk over details als bonnen en de brief wordt slechts een uitgebreide toelichting – een aanhef en vriendelijke afsluiting zijn bij de belastingdienst overbodige luxe heb ik geleerd. En de handel kan op de post.
De verwachting dat het welbekende summiere, blauwe envelopje volstaat om de gevraagde informatie in te retourneren, geeft mij steeds meer het gevoel dat de belastingdienst zelf geen enkel benul heeft waar hij om vraagt. Ik heb net een half hectare berkenbos door de printer gejaagd. Hoe moet ik dat in hemelsnaam in dat kleine envelopje krijgen? En dan die zes simpele regels die om de informatie vragen. Ze stralen de grootst mogelijke eenvoud uit. “Dit hebben we van je nodig, verder niks.” Dat twee mensen daar vervolgens drie dagen druk mee zijn, is er totaal niet in terug te lezen.
Gelukkig heb ik pappa. Bij de derde koffiebijeenkomst komt hij met een stevige, grote envelop op de proppen. Deze zegt duidelijk ‘stop mij maar vol, ik regel het wel voor je.’ Die zelfverzekerdheid heb ik nodig. Daar gaat alles in. En hop, op de post. Daar zijn we vanaf. Voorlopig.